Vorige week werd er een convenant getekend, dat regelt dat de bronheffing voor het innen van de zorgpremie ongedaan wordt gemaakt zodra de wanbetaler zich meldt voor schuldhulpverlening.
Ik werd geattendeerd op het artikel Structurele maatregelen wanbetalers zorgverzekering dat kort daarvoor op 30 maart verscheen in PS Documenta. In het artikel gaan de auteurs Eelco Bruinsma en Marcel Castelijns – beiden werkzaam voor de gemeente Rotterdam – in op de achtergrond en inhoud van die structurele maatregelen. Ze besteden aandacht aan de positie van de verzekeraars, de verzekerden en de werkgevers en uitkeringsinstanties die geconfronteerd worden met de bronheffing. Daarbij werpen ze een kritische blik op de regeling voor de minima. Verder gaan ze in op de gevolgen voor andere schuldeisers, met een uitstapje naar het beslag op loon of uitkering. Premieachterstanden overgang naar de bestuursrechtelijke premie moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Een collectieve zorgverzekering voor minima kan daar volgens de auteurs aan bijdragen. De wetgever verwacht veel van gemeenten en schuldhulpverlening. Maar het is de vraag of die een probleem op kunnen lossen, dat de wetgever en zorgverzekeraars tot dusver niet hebben weten te voorkomen. Daarbij komt de vraag aan de orde of de wetgever niet te vaak uitgaat van de ideaaltypische zelfredzame burger. Ook gaan de auteurs na of de prikkels in de richting van verzekerden en verzekeraars wel voldoende zijn. Een citaat:
‘Het lijkt eenvoudig. De verzekeringnemer is een dief van zijn eigen portemonnee als hij het aan laat komen op de bestuursrechtelijke premie. Het scheelt minimaal €30 per maand. Dat is de theorie. Maar bij beslag of verrekening merkt de verzekeringnemer er weinig tot niets van. De schade is dan hooguit het verschil tussen de wettelijke standaardpremie en de eerder contractueel verschuldigde premie, vaak minder dan € 10. Dat komt omdat de hogere premie direct leidt tot een hogere beslagvrije voet. Maar daardoor is het niet de verzekeringnemer, maar zijn het de andere schuldeisers die de rekening van de bestuursrechtelijke premie gepresenteerd krijgen. Er blijft voor hen maandelijks ongeveer € 30 minder over. Dat geldt ook voor de uitkeringsinstanties die zich op verrekening kunnen beroepen. Die consequentie is, zeker bij fraude met uitkeringen, opmerkelijk.’