Voor het aprilnummer van Impuls (tijdschrift Stimulansz) schreef ik het volgende artikel:
In deze Impuls staat de zelfstandige centraal. Daarbij is terecht vooral aandacht voor manieren waarop gemeenten zelfstandigen kunnen ondersteunen bij het opstarten of doorstarten van hun onderneming. Zowel de gemeenschap als de zelfstandige hebben er immers belang bij dat de zelfstandige winst maakt en voldoende opbrengsten heeft om zichzelf en zijn of haar gezin te onderhouden. In dit artikel wordt echter gekeken vanuit een ander perspectief, namelijk vanuit de armoede- en schuldenproblematiek. In tijden waarin de onderneming in een financiële dip zit, is het aan de gemeente om een minimuminkomen te bieden, schuldhulpverlening te bieden en, jawel, dreigend sociaal isolement tegen te gaan. Zelfstandigen zijn per definitie ondernemend, maar dat wil niet zeggen dat er geen sprake kan zijn van sociaal isolement. In sommige sectoren dreigt stille armoede.
Uit de Armoedemonitor 2008 van het SCP blijkt dat van de 175.000 werkende armen in Nederland 60% zelfstandige is. Daarbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld de kleine winkeliers, freelancers, alfahulpen, tuinders, boeren, kleine horeca-exploitanten en vissers.
Ongeveer acht procent van de Nederlandse bevolking heeft een laag inkomen. Zelfstandigen hebben met 12 procent vaker dan gemiddeld een laag inkomen. Als we kijken naar de huishoudens onder de niet-veel-maar-toereikendgrens[i], dan zien we dat zelfstandigen (23%) na bijstandsontvangers (37%) de grootste groep vormen. Onder de huishoudens die langdurig onder de ‘basisbehoeftengrens’ verblijven, vormen de zelfstandigen zelfs de grootste groep. Een voor gemeenten meer herkenbare grens is die van het beleidsmatige sociaal minimum, zeg maar de bijstandsnorm. Bijna alle gemeenten hanteren in hun armoedebeleid een inkomensgrens van x% van het sociaal minimum, bijvoorbeeld 110% of 120%. Deze doelgroep bestaat voor 15% tot 20% uit zelfstandigen.
Zelfstandigen hebben een veel grotere kans op armoede dan werknemers. Dit komt voor een deel doordat zij de bescherming missen van het minimumloon en cao-afspraken over lonen, die werknemers wel hebben. Bovendien voelen zij een eventuele daling van de winst van hun onderneming veel directer in hun portemonnee.
Gevolgen
Een armoedesituatie kan voor zelfstandigen grote gevolgen hebben voor het voortbestaan van de onderneming. De overlevingskansen van zelfstandigen die in een bepaald jaar met een laag inkomen geconfronteerd worden, zijn consequent lager dan die van ondernemers met een inkomen boven de lage-inkomensgrens.[ii] Permanente armoede leidt niet tot lagere overlevingskansen van ondernemingen. Kennelijk is permanente armoede geen extra risicofactor. Dit kan te maken hebben met eventuele zwarte inkomsten. Ook kan ‘eten uit de onderneming’ een belangrijke rol spelen, waarbij het bedrijfsvermogen structureel wordt aangewend om in het levensonderhoud te voorzien. Op den duur zal dit de continuïteit van de onderneming in gevaar brengen.
Agrariërs
Een bijzondere groep zelfstandigen wordt gevormd door tuinders en boeren. Uit cijfers van het Landbouw Economisch Instituut blijkt dat 34% van de gezinnen een inkomen uit bedrijf heeft, dat onder de lage inkomensgrens ligt. Ruim 95% van de agrarische bedrijven wordt met gezinsleden gerund. Deze bedrijven hebben moeite overeind te blijven in tijden van schaalvergroting, bulkproductie en export. De gevolgen leiden tot armoede en bedrijfsbeëindiging. Het bespreekbaar maken hiervan is ‘not done’ in de agrarische wereld. Men probeert ’weg te kijken’ van de problemen en zodoende ontstaat ‘stille armoede’.[iii]
Inkomensondersteuning
De IOAZ en de Bbz gelden als basisvoorziening voor (ex) zelfstandige ondernemers. In aanvulling daarop zijn er tal van landelijke regelingen en regelingen in het kader van het gemeentelijke armoedebeleid waarvan arme zelfstandigen, net als andere minima, gebruik kunnen maken. Denk bijvoorbeeld aan de toeslagen, bijzondere bijstand, de collectieve aanvullende zorgverzekering en regelingen om de kinderen deel te laten nemen aan sport en cultuur. Voor zelfstandigen met structureel een laag inkomen kan de langdurigheidstoeslag van toepassing worden verklaard. Sinds 1 januari is de gemeente namelijk vrij om de langdurigheidstoeslag ook aan werkende minima te verstrekken.
Vaak komen zelfstandigen met een laag inkomen niet in aanmerking voor kwijtschelding van gemeentelijke belastingen. Er is echter een wijziging van de Gemeentewet, Provinciewet en Waterschapswet in voorbereiding waardoor kwijtschelding mogelijk wordt van lokale belastingen die de kleine zelfstandige met als privé persoon moet betalen. Ook krijgen gemeenten de mogelijkheid om bij de beoordeling van het vermogen van zelfstandigen aan te sluiten bij de systematiek van de Wet werk en bijstand. Dit betekent een versoepeling van de vermogenstoets.
Een probleem bij het verstrekken van inkomensondersteuning aan zelfstandigen is het vaststellen van het inkomen en vermogen op een peildatum. De bijzondere bijstand wordt door de meeste gemeenten daarom voorwaardelijk vastgesteld. Op basis van jaarstukken vindt definitieve vaststelling plaats of wordt tot terugvordering overgegaan.
Niet-gebruik van voorzieningen
Er zijn geen cijfers bekend specifiek over het niet-gebruik van voorzieningen door zelfstandigen, maar aangenomen mag worden dat het niet-gebruik onder deze groep groter is dan bij andere minima. Een belangrijke reden voor het niet-gebruik is onwetendheid. Vaak is men in de veronderstelling dat inkomensondersteunende regelingen bedoeld zijn voor uitkeringsgerechtigden. Soms speelt ook schaamte of trots. Dit is sterk het geval in de agrarische wereld.
Naar schatting van diverse specialisten is slechts iets meer dan 10% van de kleine zelfstandigen in Nederland verzekerd bij arbeidsongeschiktheid.[iv] Een ongeluk of een langdurige ziekte brengt zelfstandigen vrijwel altijd in financiële problemen. Staatssecretaris Klijnsma schreef onlangs in haar verzamelbrief (febr. 2009) aan gemeenten dat ook de Bbz onderbenut wordt.
Vanuit de rijksoverheid en gemeenten worden diverse activiteiten ingezet om het gebruik van voorzieningen te bevorderen. Van belang is vooral gebruik om informatie over inkomensondersteuning aan te bieden op voor zelfstandigen logische vindplaatsen zoals de Kamer voor Koophandel, website van de gemeente, een starterscentrum, maar ook de diaconieën in agrarische gebieden.
Schuldhulpverlening
Zelfstandigen hebben vaak een groot aantal schuldeisers, relatief hoge schulden en ingewikkelde contracten met schuldeisers, onderaannemers en medewerkers in loondienst. Bovendien is het belangrijk een koppeling te leggen met de uitvoering van de Bbz waarbij gekeken wordt naar de levensvatbaarheid van het bedrijf en de mogelijkheid om een (door)start te maken en een lening te verschaffen. Schuldhulpverlening voor zelfstandige ondernemers is daarom een specialisme. Om een optimale schaal te bereiken werken gemeenten samen met andere gemeenten of gespecialiseerde organisaties.
Geconstateerd moet worden dat het armoedebeleid en de schuldhulpverlening in de meeste gemeenten nog niet zijn toegerust op zelfstandigen. Speciale aandacht voor zelfstandigen kan armoede, schulden, sociaal isolement en verlies aan kennis en kapitaal voorkomen.
Noten:
[i] Deze budgetgerelateerde grens is door het SCP vastgesteld aan de hand van normbedragen voor een alleenstaande van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud). De laagste variant ervan, de basisbehoeftengrens, heeft betrekking op vrijwel onvermijdbare uitgaven, zoals voedsel, kleding, wonen en persoonlijke verzorging. De hogere variant, de niet-veel-maar-toereikendgrens, omvat tevens bescheiden uitgaven voor sociale participatie en recreatie.
[ii] EIM, Armoede onder zelfstandigen, december 2004.
[iii] Armoede in de landbouw: Het mocht geen naam hebben. Maar wij gaven het een naam en een gezicht, Werkgroep Landbouw en Inkomen, december 2008.
[iv] Bron: Startbedrijf.nl, maart 2009.