Startnotitie wettelijk kader minnelijke schuldhulpverlening

Vandaag heeft staatssecretaris Klijnsma van SZW de startnotitie wettelijk kader minnelijke schuldhulpverlening  naar de Tweede Kamer gestuurd. In de startnotitie zet zij de hoofdlijnen uiteen voor de wettelijke regels voor de schuldhulpverlening. Klijnsma wil met deze wet de kwaliteit van de gemeentelijke schuldhulpverlening verbeteren. Nadat ze daarover met de betrokken partijen heeft overlegd, wil Klijnsma het wetsvoorstel aanbieden aan de Tweede Kamer in de tweede helft van 2009.

De voorstellen moeten natuurlijk nog concreet worden ingevuld, maar ik vind de insteek goed, ambitieus en veelbelovend. Ik zet de meest interessante voorstellen hieronder op een rij.

  1. Met betrekking tot de wachttijd stelt het kabinet voor om in de wet een nader te bepalen maximale termijn op te nemen. In aanvulling daarop krijgt de gemeenteraad de taak om op basis van een door hen vast te stellen plan nader beleid te formuleren met betrekking tot wachttijden in hun gemeente. Een belangrijk aandachtspunt is de maximaal geldende wachttijd ingeval van bedreigende schulden (energie, water, huur, premie zorgverzekering e.d.) . Uitgangspunt van het kabinet is dat bij bedreigende schulden elke wachttijd te lang is.
  2. Met betrekking tot de doorlooptijd is het veel lastiger om een maximale termijn in de wet op te nemen, omdat het bieden van maatwerk aan de schuldenaar bij uitstek in deze periode aan de orde is. Dit maakt het ook voor gemeenten moeilijk in een verordening termijnen op te nemen als het gaat om de maximale lengte van de doorlooptijd. Een alternatief voor het in de wet of een verordening opnemen van een maximale doorlooptijd is de verplichting van de gemeente om aan de schuldenaar vooraf een globaal inzicht te geven in de verwachte doorlooptijd. Dit kan mogelijk aan de hand van op gemeentelijk niveau te ontwikkelen streefcijfers voor de doorlooptijden, met mogelijk een onderscheid naar bijvoorbeeld type schuldsituatie, zodat de gemeente hierop in de toekomst beter kan sturen. Op deze wijze blijft geborgd dat gemeenten rekening houden met de omstandigheden van het individuele geval. Ook krijgen de betrokken schuldeisers inzicht in de verwachte doorlooptijd. Het kabinet stelt voor deze verplichtingen voor de gemeente in de wet op te nemen.
    In de notitie wordt geen uitspraak gedaan over de NEN-norm waarin is bepaald dat de looptijd voor bepaalde groepen verlengd wordt naar vijf jaar (lees de artikelen Looptijd schuldregeling I  en Looptijd schuldhulpverlening II). Het Kabinet laat de doorlooptijd liever over aan de gemeente. 
  3. Belangrijk voor de effectiviteit van de schuldhulpverlening is het zoveel mogelijk voorkomen dat individuele rechtsmaatregelen van schuldeisers, ingesteld tot (verzekering van) verhaal van hun vordering, de totstandkoming van een minnelijke schuldhulpregeling frustreren. Het is van belang hierbij op evenwichtige wijze rekening te houden met de belangen van de schuldeisers.
    Het kabinet onderzoekt of dit het beste kan worden gerealiseerd in de vorm van een moratorium (ik lees: “uitbreiding van het bestaande moratorium”), of dat een alternatieve oplossing de voorkeur verdient. Het voorstel wordt betrokken bij het advies van de commissie Kortmann tot herziening van de Faillissementswet. Dit leidt ertoe dat deze maatregel mogelijk geen onderdeel zal kunnen uitmaken van het wetsvoorstel tot wettelijke inbedding van de gemeentelijke zorgplicht op het terrein van de gemeentelijke schuldhulpverlening. In dat geval zal het kabinet alsnog bezien hoe en waar dit het beste kan worden gerealiseerd.
  4. Het kabinet is van mening dat het werken volgens standaardafspraken een belangrijke bijdrage levert aan het vertrouwen van schuldeisers in minnelijke schuldsanering. Het erkent daarbij dat de stappen die de sector zelf heeft genomen (project Vernieuwing schuldehulpverlening NVVK en certificering) belangrijke stappen hiertoe zijn. Het kabinet wil nog nader overleg met de sector over welke randvoorwaarden eventueel in de wet geregeld moeten worden.
  5. Bij het opleggen van verplichtingen denkt het kabinet aan de verplichting mee te werken aan stabilisatie van inkomsten en uitgaven en de verplichting om een schuldhulptraject volledig af te maken.
    Het kabinet zal daarnaast in overleg met betrokken partijen nagaan in hoeverre het mogelijk en wenselijk is om tot positieve en/of negatieve prikkels voor schuldenaren te komen om mee te werken aan schuldhulpverlening. In een reactie op aanbevelingen van de ChristenUnie stelt Klijnsma dat het aanstellen van een bewindvoerder voor het minnelijke traject (in navolging van de Wsnp) in bepaalde gevallen ook wenselijk is. Opmerkelijk is dat alleen gesproken wordt over de rechten en plichten van de schuldenaar. Te denken valt ook aan rechten en plichten van de schuldeiser. Te denken valt hierbij aan de situatie waarin een kredietverstrekker al te lichtzinnig een krediet verstrekt heeft. Verdient zo’n organisatie dezelfde behandeling als een andere schuldeiser? NB: hiermee zou het tot nu toe belangrijke uitgangspunt van gelijkberechtiging verlaten worden.
  6. Het kabinet stelt voor in de wet de norm op te nemen dat de minnelijke schuldhulpverlening een integraal karakter heeft en onder regie van de gemeente staat. De gemeenteraad krijgt de taak plannen vast te stellen die richting geven aan de beslissingen die de gemeenteraad en het college van B&W nemen over het integrale karakter van de minnelijke schuldhulpverlening en de regierol daarbij van de gemeente. Deze systematiek is vergelijkbaar met de systematiek die is vastgelegd in de Wmo (in de Wmo moeten gemeenten rapporteren wat zij van plan zijn op 12 ‘prestatievelden’. NB: in een vroege concept-versie van de Wmo was ‘hulp bij geldproblemen’ nog één van de prestatievelden, maar dat is er later uitgeschreven).
  7. Voor wat betreft de financiering verwijst het kabinet naar de brief van 15 september 2008. Daarin heeft het kabinet aangegeven dat gemeenten vooralsnog beschikken over voldoende middelen. 

Er worden in de zijlijn van de notitie een aantal zaken genoemd die niet direct betrekking hebben op het voorgestelde wettelijke kader, maar wel vermeldenswaardig zijn:

  • Het Ministerie van Justitie zal begin 2009 samen met recofa (rechters-commissarissen in faillissementen) en de raad voor de rechtsbijstand , in afstemming met de NVVK, bezien op welke wijze het aanvragen van de minnelijke middelen uit de Wsnp – zoals het dwangakkoord en het moratorium – kan worden vereenvoudigd.
  • Ook wordt gewerkt aan een wijziging van de vergoedingensystematiek bewindvoering Wsnp teneinde een meer substantieel financieel verschil tussen het Wsnp-traject en het minnelijk traject te bewerkstelligen. Dit zal er naar verwachting toe leiden dat schuldeisers in minder gevallen zullen aansturen op een WSNP-traject. Het streven is erop gericht deze wijziging medio 2009 in werking te laten treden.

Geef een reactie